Na tabak en olie is ook vlees een omstreden product geworden. De lobby ervoor is sterk, maar de tegenstanders raken eveneens op stoom.
Het klimaatprobleem is niet aan te pakken zonder de veeteelt drastisch te verminderen, daarover lijkt iedereen het eens. De vleesconsumptie is na 2010 echter slechts mondjesmaat gedaald. En in 2016 zelfs weer iets gestegen. Hoe kan dat? Houden de lobby’s elkaar in evenwicht?
De drie voornaamste argumenten die worden aangevoerd voor vleesconsumptie zijn:
- de individuele vrijheid om zelf te bepalen wat je eet;
- vlees bevat noodzakelijke voedingsstoffen, met name proteïnen;
- de vleesindustrie is voor Nederland een belangrijke economische sector.
Drie tegenargumenten zijn:
- misstanden in de veehouderij en de vleesverwerking;
- we eten te veel vlees, en dat is ongezond;
- veeteelt zorgt wereldwijd voor milieuproblemen en opwarming van het klimaat.
(Lees het recente rapport van de IPCC.)
Hoe kunnen voor- en tegenstanders nu het beste opereren om zoveel mogelijk invloed uit te oefenen?
Er is de ‘van-bovenaf-route’ – via de overheid. Die wil de economie stimuleren en tegelijk grenzen aangeven waarbinnen de productie en verkoop van vlees zich moeten bewegen. Op dit punt zijn de vleesindustrie en de milieuorganisaties in Nederland en Brussel aan elkaar gewaagd. Een overheid die een campagne gaat voeren of steunen, zoals ‘Vlees mevrouw, u weet best waarom’ begin jaren zeventig, is heel ver weg. Overheden gaan niet graag tegen een vermeende volkswil in, krijgen snel het verwijt betuttelend te zijn, en campagnes blijken ook maar zelden effectief. Het argument van de individuele keuzevrijheid is – zeker in Nederland – zeer dominant.
Dus is er de ‘van-onderaf-methode’, het beïnvloeden van de publieke opinie en daarmee het gedrag van de consument. De vleessector kan voortborduren op begrijpelijke gewoontes en sentiment. Vlees is lekker, het is (met mate) gezond, en ‘nu gaan ze toch niet ook al mijn balletje gehakt afpakken?’ Om dat te veranderen is het weinig zinvol aan te komen met klimaatproblemen en dierenwelzijn. Hoe belangrijk misschien ook, het is te ver van ons bord.
Mensen vinden het vervelend iets te móéten laten wat ze graag doen. Informatie over wat er aan de hand is kan nuttig zijn, maar veel belangrijker is het bieden van positieve alternatieven. Vegetarisch eten kan net zo lekker zijn als een stukje vlees. Minder vlees eten en meer groente is voor veel mensen gezonder. Af en toe geen vlees is een trend, en je draagt nog bij aan een goed doel ook. Een bekende die zegt: “Ik eet twee keer in de week geen vlees en dat bevalt prima”, heeft aanzienlijke invloed. De paradox is dat beide partijen aldus te werk kunnen gaan.
Ook producenten spelen in de op groeiende vraag naar lekkere alternatieven. De Vegetarische Slager is veel in het nieuws en groeit als kool; de Vegaburger stijgt in populariteit en is veel beter voor het milieu dan de hamburger en zelfs Unox introduceerde onlangs een eigen vegetarische rookworst.
Het denken over vleesconsumptie is zeker niet vastgeroest. Twee van de drie Nederlanders zijn inmiddels flexitariër: eten minstens één dag per week geen vlees. En de Nationale Week Zonder Vlees telde 32.000 geregistreerde deelnemers. Bij zulke burgerinitiatieven liggen de beste kansen voor de veranderingslobby: de (potentiële) flexitariër heeft een open state of mind.